Daar sta je dan, op het strand van Burg Haamstede, met een klompje piepschuim in je handen. Dat is het eerste wat bij je opkomt als je het lege eikapsel van de Buccinum undatum, Wulk in gewoon Nederlands, op het strand vindt. Natuurlijk ben je de Wulk en zijn eieren onderwater wel eens tegengekomen, maar wat er uiteindelijk van deze eieren overblijft, is toch wel heel erg weinig.
Wulken behoren tot de stam der Mollusca (Weekdieren), de klasse Gastropoda (Buikpotigen) en de onderklasse Prosobranchia (Voorkieuwige slakken). In deze onderklasse vinden we bijvoorbeeld de alikruiken, fuikhoorns, muiltjes enz.
Kenmerkend voor deze klasse is een door een schelp beschermde gespierde voet, een kop met twee uitsteeksels en de zogenoemde sifo, die naast ademhaling ook als reukorgaan gebruikt wordt. Wulken komen voor van Noorwegen tot Gibraltar in de oostelijke Atlantische oceaan, en in het westelijke gedeelte van de pool tot New Jersey. De diepte waarop ze leven varieert van zeer ondiep tot ongeveer honderd meter. Het ormaat van de schelp bedraagt circa 5 tot 10 centimeter, waarbij het aantal windingen rond de 7 ligt. De kleur is gewoonlijk geelwit tot bruin, vaak met donkere vlekken of kleurbanden.
De Wulk is een slak die je duikenlang niet ziet, en dan plotseling in grote aantallen kan worden waargenomen, gewoonlijk op slib of zandachtige bodems. Dit wil niet zeggen dat ze er voor die tijd niet waren, maar hij heeft de gewoonte om zich in te graven, waarbij hij zijn sifo als een soort snorkel gebruikt om boven het slib uit te blijven ademen. Als aaseter wordt de sifo ook gebruikt als reukorgaan, voor het vinden van voedsel. Naast aas voedt de Wulk zich ook met bijvoorbeeld borstelwormen.
Na de paring worden de eieren afgezet op kluwen ter grootte van een tennisbal, met een vaalwitte tot lichtgele kleur. Zo´n kluwen bestaat vaak uit de eieren van meerdere wulken.
Als je de bal van dichtbij bekijkt, zul je zien dat deze is opgebouwd uit meerdere, circa één centimeter grote cellen. In iedere cel bevinden zich weer meerdere eitjes, die uitgroeien tot een volwaardig wulkje, met alle kenmerken van het moederdier. Het merkwaardige is dat het eerste wulkje wat in een cel uitkomt, de overige eieren in deze cel op zal eten. Na deze krachtvoeding, waar geen moedermelk tegenop kan, zal het ca 1-2mm grote slakje zich een weg naar de boze buitenwereld banen.
Hoewel het de laatste jaren redelijk goed lijkt te gaan met de Wulk, is dat ook wel eens anders geweest. In de beginjaren van de vorige eeuw werd er volop gevist op deze delicatesse, vooral voor de Franse markt. Naast het opvissen van de volwassen exemplaren, (500.000! Kilo in 1926) zorgde de gebruikte vangmethode ook voor het lostrekken van de afgezette eieren en beschadigingen aan de schelpen van volwassen dieren. Toen daar ook nog eens het veelvuldige gebruik van scheepsverf met het chemische middel TBT (Trybutilin) bij kwam, daalde het aantal naar een absoluut minimum. (TBT werd aan de verf toegevoegd als aangroeiremmer voor de scheepshuid. Het bleek een zeer schadelijke werking op de voortplanting van de Wulk (en wat niet meer?) te hebben. Rond 2000 schreef wijlen John Neuschwander in zijn boek ?Sportduikersgids Zeeland? nog dat de Wulk op uitsterven stond. In de Oosterschelde lijkt het ergste achter de rug te zijn, hoewel milieuproblemen natuurlijk een zeer langdurige nawerking kunnen hebben.
Op het moment dat er minder Wulken zijn, zullen de Heremietkreeften, die de schelp van de Wulk vaak gebruiken als ze wat groter geworden zijn, het ook moeilijker krijgen. Zo zien we maar weer dat ieder nadeel nog een nadeel heeft, en niet altijd een voordeel.
Bestudeer de komende wintermaanden eens op je gemak, en het liefst enkele duiken achter elkaar, de pakketjes met eieren van de Wulk. En dan zul je op een zeker moment ook zelf de kleintjes zien kruipen.
Tekst en foto's John de Jong